Getuigenissen

Als herinnering aan Erna Vamos
Haar intellectuele nalatenschap

Eerst moet ik beschrijven hoe de Europese koloniale samenleving van de jaren 1940-1958 er in stedelijke kringen grosso modo uitzag: ze bestond één en al uit zekerheden en werd als rechtmatig beschouwd (men bracht de beschaving naar de ‘negers’). Die ‘blanke’, segregerende gemeenschap gaf wel degelijk blijk van een reëel ‘petty racism’, maar niettemin minder arrogant dan het racisme dat je aantrof in de naburige Engelse kolonies en mijlenver verwijderd van de Zuid-Afrikaanse apartheid. Ze bestond grotendeels uit kaderleden van de koloniale overheid en werknemers van koloniale bedrijven, die slechts over een beperkt cultureel niveau beschikten, een comfortabel leventje leidden en na een ‘termijn’ van twee of vier jaar naar België terugkeerden voor een verlof van zes maanden. Een omgeving dus waarin maar weinig zin voor perspectief aanwezig was. Een relatief ‘vlakke’ samenleving, zonder veel oneffenheden, die daarenboven op zichzelf gesloten was. Ik moet hier onze status van apatriden vermelden, van vreemdelingen met beperkte middelen, wat echter nooit onze goede contacten met de koloniale samenleving in de weg heeft gestaan.
Ondanks de koloniale institutionele segregatie hadden we - in onze westerse ogen althans - correcte, om niet te zeggen vriendschappelijke banden met de Afrikaanse bevolking - al waren die ontegenzeggelijk gekleurd door een houding van ‘blanke superioriteit’.
Er waren zeker, en gelukkig maar, ook Europese ‘outsiders’ die, zoals moeder, voor mijn zussen en mezelf als ‘het zout van de aarde’ kunnen worden beschouwd.
Ten opzichte van de Belgische en niet-Belgische Europese kolonialen had moeder een heilzaam talent om de zaken vanaf een afstand, met een kritische geest te bekijken: van haar hebben we geleerd de wereld en de mensen om ons heen niet als vaststaande entiteiten te beschouwen. We hebben geleerd hen te ontcijferen, verder te kijken dan de uiterlijke schijn en de retoriek. We leefden dus in een soort tussenruimte: mama was een kunstenaar te midden van werknemers, handelaars, ondernemers. Ze was een intellectuele in een milieu waar erg weinig intellectuelen aanwezig waren. Die maatschappelijke discrepantie is ons altijd erg van pas gekomen. We hebben geleerd ermee te leven, er ondanks onze materiële onzekerheid de confrontatie mee aan te gaan, en er, geloof ik, krachten uit geput om de samenleving te begrijpen en onze plaats te vinden.

Ook haar kritische blik op de verhoudingen tussen ‘zwarten’ en ‘blanken’ heeft onze persoonlijkheid getekend. Tijdens haar verblijf in 1935-36 in Tsjaad (toen een Franse kolonie die deel uitmaakte van Frans-Equatoriaal-Afrika) zorgde ze voor Afrikaanse kinderen, bij wie zich ook wezen bevonden. Ze schreef er een etnologisch-psychoanalytisch verslag over, bestemd voor Géza Róheim. Als freudiaan die zich in de psychoanalyse en antropologie had gespecialiseerd, had hij haar aangemoedigd om op het terrein waarnemingen te doen en die te noteren. Bovendien illustreerde moeder haar notities met bijpassende fotografische documenten (*).

Hoewel Erna Vamos niet helemaal vrij van vooroordelen was, heeft ze ons haar openlijke, ‘humanistische’ respect voor de Afrikanen en hun cultuur doorgegeven: je hoeft maar te zien hoe hartstochtelijk ze ondanks haar beperkte middelen Afrikaanse kunstobjecten heeft verzameld. Ze ging vaak naar de ochtendmarkt in de ‘inheemse stadswijk’ en deed dat niet alleen om boodschappen te doen, maar ook om de Afrikaanse artisanale voorwerpen te vinden, waarmee ze onze woning verfraaide en waaruit ze inspiratie putte. Van Pater Tempels had ze een gededicaceerd exemplaar gekregen van zijn Philosophie Bantoue. Het boek stond destijds bloot aan felle kritieken, want in het koloniale milieu waar Erna Vamos – in de marge – leefde, kon het ‘infantiele’ animisme van de Afrikanen onder geen beding vergeleken worden met de grote Europese filosofie! Nog een bewijs van haar openheid en goede smaak vormen de aanmoedigingen die ze vanaf de jaren 1950 richtte tot de inmiddels beroemd geworden Congolese schilder Mwenze Kibwanga (1925-1999), van wie ze een portret heeft gemaakt en ook een aantal werken heeft gekocht. En als je goed naar haar portretten van Afrikanen kijkt, ontdek je er een verinnerlijkte, persoonlijke, humane blik van gelijke tot gelijke, ‘van mens tot mens’.

Om kort te gaan: dankzij haar zijn we gevrijwaard gebleven van elk meerwaardigheidsgevoel dat we in onze koloniale omgeving makkelijk hadden kunnen krijgen.

Op louter professioneel vlak herinner ik me een vrouwelijk kunstenaar die op geen enkel vlak gedreven werd door arrivisme, een moedige, ondernemende vrouw die geïsoleerd leefde en die (op een paar mecenassen en goedbedoelende personen na) over geen enkel netwerk beschikte waardoor ze bekendheid had kunnen verwerven, een vrouw die er enkel naar streefde bij haar tijdgenoten erkenning te vinden.

Elie Vamos
24 juni 2012

(*) Deze documenten kunnen geraadpleegd worden op verzoek aan de familie van Erna Vamos